Samen meten met Rijkswaterstaat
Als je hoogte meet, doe je dat ten opzichte van referentiepunten van Rijkswaterstaat. En een afstand of richting meet je ten opzichte van referentiepunten van het Kadaster. Logisch dus dat we steeds meer samenwerken.
Van boven naar beneden en van links naar rechts
Als een brug of kantoor wordt gebouwd, wil je geen misverstanden over de precieze plek in het landschap. Daarom meten landmeters aan de hand van een coördinatenstelsel dat in de wet is vastgelegd. “In Nederland beheert Rijkswaterstaat het verticale stelsel, voor het meten in de hoogte. Dit heet NAP, de afkorting van Normaal Amsterdams Peil. Het Kadaster beheert het horizontale stelsel, voor het meten in het horizontale vlak. Dit heet RD, dat staat voor Rijksdriehoeksmeting”, vertelt Kees Hoentjen, adviseur geodetische infrastructuur bij het Kadaster.
Steeds meer gezamenlijke meetstations
Om hoogtes te meten ten opzichte van NAP gebruikt Rijkswaterstaat ongeveer 35.000 referentiepunten. Dit zijn vaak metalen bouten die zijn vastgemaakt op bijvoorbeeld bruggen of viaducten. Het Kadaster heeft ongeveer 400 referentiepunten, meestal in de grond aangebrachte buizen of verzonken stenen zuilen. Bas van Goor, adviseur geodetische infrastructuur bij Rijkswaterstaat: “Veel referentiepunten van onze organisaties komen overeen. We stemmen dan ook controles af. Ook laten we elkaar weten of een punt is verdwenen of onbruikbaar is.”
Steeds meer meten met satellietnavigatiesystemen
Nog steeds gebruiken landmeters en aannemers de referentiepunten. Maar tegenwoordig worden ook veel metingen uitgevoerd met satellietnavigatiesystemen. Het bekendste van deze wereldwijde Global Navigation Satellite Systems (GNSS) is GPS. “Wij beheren 51 GNSS-referentiestations. Daarvan verzamelen en publiceren wij de meetdata en berekenen wij voortdurend de positie tot op millimeterniveau,” vertelt Hoentjen. “Dankzij deze stations kunnen gebruikers bij ons heel nauwkeurig hun GPS-coördinaten omrekenen naar NAP en RD.”
Waterhoogte verandert door klimaatverandering
Langs de kust en rivieren meet Rijkswaterstaat de hoogte van het water. Vanuit een meetstation gaat dan een open buis het water in. Daarmee houden zij de waterstanden bij. Door klimaatverandering worden de verschillen tussen hoog- en laagwater steeds groter. Van Goor: “In sommige rivieren is de waterstand soms zo laag, dat de buis niet meer volloopt. In Delfzijl raakt de buis juist vaker vol met zand, wat betrouwbaar meten onmogelijk maakt. Dan verplaatsen we het punt.”
Meetstations kunnen verzakken
Het landelijke referentiesysteem voor metingen heet geodetische infrastructuur. Rijkswaterstaat en Kadaster werken samen met de Dienst der Hydografie in de Nationale Samenwerking Geodetische Infrastructuur (NSGI). NSGI voegt steeds vaker GNSS-apparatuur toe aan bestaande meetstations. Zo kun je ook vaststellen of een meetpunt zelf verzakt door bodemdaling.
Overstromingsgevaar inschatten
En die bodemdaling is belangrijk om in kaart te brengen. Van Goor: “Als je de verzakking van 1 GNSS-station vergelijkt met de 50 andere GNSS-stations, krijg je een betrouwbaar beeld van de bodemdaling. Dat is belangrijk voor ons onderzoek naar overstromingsgevaar. Je wilt niet alleen weten hoe snel de zeespiegel stijgt, maar ook hoe snel de bodem daalt.”
Nederland beschermen
De meetgegevens van Rijkswaterstaat worden veel gebruikt door landmeetkundige bedrijven, adviesbureaus, gemeenten en waterschappen. Maar vooral helpen ze Rijkswaterstaat bij haar taak Nederland te beschermen tegen overstromingen. Van Goor: “Door jarenlang waterstanden bij te houden, weet je wanneer het tijd is om dijken te verhogen.”
Meer informatie
Meer over de Nederlandse Samenwerking Geodetische Informatiestructuur leest u op nsgi.nl.